Het is begin januari als Royden en ik elkaar via FaceTime spreken. Ik ben in Nederland. Hij is in Engeland. De liefde die ik sinds onze ontmoeting voor hem voel, is nooit overgegaan, maar toch leek het niet de bedoeling om in elkaars leven te zijn. Tot nu. Vier jaar na ons afscheid op de luchthaven van Dubai.
Royden heeft een ticket naar Nederland geboekt en ik sta op Schiphol om hem op te halen.
Ik ben nerveus.
‘Hoe zal het zijn om hem na al die tijd weer te zien?’
‘Zal ik hem nog steeds aantrekkelijk vinden?’
‘En, hoe zal het voelen om elkaar weer vast te houden?’
Vragen die door mijn hoofd schieten als ik sta te wachten in de aankomsthal. Ik probeer me te focussen op de passagiers die door de schuifdeuren komen. Het is druk vanavond en mijn nervositeit stijgt.
Dan is het moment daar en stapt Royden door de deuren. Ik herken hem onmiddellijk. Hij is wat zwaarder en grijzer, maar de glimlach die op zijn gezicht verschijnt als hij me ziet, is nog even prachtig. Hij laat zijn tassen vallen en pakt me stevig vast. Voor even vergeet ik de wereld om mij heen. Ik wist niet dat ik hem zo gemist had.
Het is Royden’s eerste bezoek aan Nederland. Geamuseerd kijkt hij in de daaropvolgende dagen naar de georganiseerdheid van het leven hier. De keurig aangelegde fietspaden, de krioelende auto’s die moeiteloos in- en uitvoegen, de schone straten, het gescheiden afval.
Hij blijft langer dan gepland. Hand in hand fietsen we door de omgeving, wat voor hem een totale openbaring is: fietsen op de openbare weg in Engeland is niet zonder gevaar voor eigen leven. Verder ontwikkelt hij al snel een liefde voor boerenkaas, eten we de lekkerste frites bij De Frietkamer in Haarlem en doet hij zijn best om een paar woorden Nederlands te leren. Het is vertrouwder dan ik ooit had kunnen bedenken.
Ook ontdekt Royden het Nederlandse Marktplaats en vlak voor zijn vertrek naar Engeland ziet hij er een te gekke camper op staan. Hij is helemaal in love.
‘Zullen we gaan kijken?’ vraagt hij enthousiast.
‘Ik weet het niet. Ik heb het wel steeds over wonen in een tiny house, maar een camper?’, schiet het door mijn gedachten.
‘Kop of munt?’ vraagt Royden me. Een methode die we tijdens onze reis door zuidelijk Afrika gebruikten bij lastige beslissingen.
‘Kop,’ zeggen we beiden in koor.
Hij gooit het muntje in de lucht en vangt het op. Gespannen kijk ik naar de hand waar het muntje op landt.
Het is kop.
‘Ai, daar was ik al bang voor,’ zeg ik lachend. Dat is altijd het bijzondere aan het opgooien van een muntje. Als je teleurstelling voelt bij de uitkomst, weet je ook wat het antwoord is.
Ik maak een afspraak voor een bezichtiging.
Alleen even kijken…
De camper die we bekijken is een Hymer uit 1987. Ze doet me denken aan de oude SRV wagen die mijn opa als melkboer reed. Via de deur achter de passagiersstoel (overigens de enige deur die de camper heeft) stappen we terug in de tijd. Vijftig tinten bruin lachen ons tegemoet.
‘De kachel doet het niet,’ geeft Martijn, de verkoper van de camper, eerlijk toe.
‘De airconditioning daarentegen wel,’ vervolgt hij lachend.
Hij doet de jaren ’70 lampjes voor ons aan. Schattig, maar iets te fel voor het sfeervolle. Het bed boven de bestuurdersstoel komt op vernuftige wijze naar beneden. Het foam van het matras heeft zijn beste tijd gehad. Achterin de camper is een u-vormige zithoek die omgetoverd kan worden tot een tweepersoonsbed. Dat klinkt aantrekkelijk. Maar we kijken slechts om een indruk te krijgen, dus heel kritisch ben ik niet. Als ik echter naar Royden kijk, zie ik dat hij zo blij is als een kind in de speelgoedwinkel en de camper als serieuze kanshebber lijkt te zien. Mijn vermoeden wordt bevestigd als hij aan Martijn vraagt of hij onder de motorkap mag kijken.
Ik kijk nog eens goed rond. De rode gordijntjes zijn schattig maar gek genoeg niet allemaal even lang. De vloer bij het potentiële bed moet vervangen worden en het gele tapijt dat als beschot-bekleding is gebruikt, is dringend aan vervanging toe. Maar ik geef toe; ze heeft potentie. Royden vraagt of we er een rondje mee kunnen rijden. Martijn stemt in en start de motor. Dat gaat verrassend genoeg zonder problemen en behendig manoeuvreert Martijn de 6,5 meter lange camper het erf af door de smalle straatjes in de buurt. Ik zie dat ze geen stuurbekrachtiging heeft en het schakelen gebeurt aan het stuur. Dat vind ik echt wel een dingetje.
’Maar,’ zegt Martijn als hij de frons op mijn gezicht ziet, ‘dat went snel en ze rijdt echt prima.’
Het voorraam is zo groot dat we een fantastisch zicht hebben. Een waar pluspunt.
Ik kijk Royden aan. Hij is echt serieus. Ik vraag wat hij er motorisch over kan zeggen in de ijdele hoop dat dat misschien een breekpunt is.
’Er zijn wat aandachtspuntjes, maar dat kan ik wel oplossen,’ zegt hij triomfantelijk.
Het overvalt mij, omdat we ineens voor de beslissing lijken te staan of we samen een camper gaan kopen. Dat is wel heel snel na ons weerzien.
Martijn parkeert de camper en Royden en ik kijken nog een keer goed rond. We zien wat waterschade aan de achterkant, maar daar is vast iets aan te doen. Er zit een toilet met douche in, de gaspitten doen het en er is meer dan voldoende opbergruimte, zo het lijkt. Ik zeg tegen Martijn dat ik wat bedenktijd nodig heb.
Royden en ik stappen in de auto en ik kijk Royden aan. Mijn gevoelens zijn gemengd. Ik zie ons absoluut rondrijden in deze bizarre camper, maar ik voel ook een angst: ‘Wat als Royden niet terugkomt en ik een camper heb die voelt als een walvis op wielen?’
Vier jaar geleden onderbrak Royden onze reis door zuidelijk Afrika om zijn scheiding af te ronden. Dat liep allemaal anders, waardoor ik in mijn eentje met onze Landrover in Zuid-Afrika achterbleef. Dat wil ik niet nog een keer meemaken. Het uitspreken van mijn angst zorgt voor verlichting. Royden verzekert me dat hij deze keer terugkomt. Hij wil niets anders. Ik voel dat hij het meent. Ook merk ik dat ik blij word van het idee om samen met hem in deze camper op avontuur te gaan. Ze past bij ons. En tja, wat is het ergste dat er kan gebeuren als ik ja zeg?
Ik pak mijn telefoon:
’Martijn, we willen de camper graag van je overnemen.’